Achtergrond

Hoogbegaafdheid

Hoogbegaafde leerlingen laten in meer of mindere mate de volgende kenmerken zien:
♦ hoge intellectuele capaciteiten (met een IQ van minimaal 130)
♦ een grote mate van creativiteit
♦ een groot doorzettingsvermogen
♦ een grote exploratiedrang
♦ een grote verbale vaardigheid
♦ analytisch vermogen
♦ een goed geheugen
♦ een hoog leertempo (over de gehele linie een ontwikkelingsvoorsprong van ruim een jaar of meer)
♦ een grote algemene ontwikkeling

Onze visie

Om de eigenschappen van hoogbegaafde leerlingen verder te ontwikkelen geeft het reguliere programma van de basisschool onvoldoende impulsen.

Er wordt weinig tot geen inspanning gevraagd van deze leerlingen, waardoor ze zelden moeite hoeven te doen om een doel te bereiken. Om te komen tot optimale leerresultaten is het ook voor hoogbegaafde leerlingen nodig om leervaardigheden op te doen met taken op niveau.

Bij gebrek aan aandacht voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de hoogbegaafde leerling kunnen zich hardnekkige problemen ontwikkelen (zoals bijvoorbeeld demotivatie, faalangst of aanpassing aan groepsgenoten).

Hoogbegaafden moeten leren omgaan met hun capaciteiten, ook in de omgang met leeftijdsgenoten en volwassenen, om een reëel zelfbeeld te ontwikkelen.

Wie was Cnopius?

De naam van de Cnopius klassen is afkomstig uit de Zwolse (onderwijs)geschiedenis.
In Zwolle kon in 1830 een selecte groep jongens voor middelbaar onderwijs terecht bij het in 1830 opgerichte Stedelijk Instituut voor Onderwijs en Opvoeding, de opvolger van de Franse Stadsschool en voorloper van de in 1867 gestichte Hogere Burgerschool (HBS). Deze dag- en kostschool was gevestigd in een herenhuis in de Bloemendalstraat dat de stad in 1829 aankocht voor f 10.500.
De eerste kostschoolhouder was Lodewijk C. Cnopius uit IJsselstein, tegen een traktement van 500 gulden en vrij wonen.

De school had een uitgebreid lesprogramma, ‘waarvan de hoofdstrekking is om de leerlingen op eene geleidelijke en geregelde wijze met de wetenschappen bekend te maken, die tot eene beschaafde opvoeding behoren, en deselve tot de akademische studien, militaire kweekscholen enz. voor te bereiden’.
De stad stak veel geld in deze prestigieuze instelling, die de aantrekkingskracht van Zwolle op families uit de hogere kringen moest vergroten. In 1840 waren er zestig dag- en 24 kostleerlingen. Het gewone schoolgeld bedroeg f 50, voor onderwijs in het Engels en Duits moest respectievelijk f 20 en f 15 bijbetaald worden.
Voor jongelingen uit den gewonen burgerstand waren dergelijke bedragen te hoog, zodat Cnopius voor deze categorie een afzonderlijke Franse school voor f 32 per jaar hield. Onder Cnopius’ leiding kwam de school tot grote bloei tot hij in 1851 overleed.